Actueel / Onderwijs
Leven Lang Ontwikkelen is over 10 jaar een gemeengoed
In dit eerste interview uit een reeks met onderwijsinstellingen en werkgevers schetst Son Burgers-Geerinckx, faculteitsdirecteur en programmamanager Leven Lang Ontwikkelen bij De Haagse Hogeschool, haar visie op Leven Lang Ontwikkelen (LLO), welke successen er zijn behaald en welke uitdagingen er nog spelen.
Op de vraag waar LLO op De Haagse Hogeschool over tien jaar tijd staat antwoordt Son dat LLO tegen die tijd gemeengoed is. Een hogeschool heet dan wellicht niet meer hogeschool, maar is een instituut voor Leven Lang Ontwikkelen. Ook zullen grenzen tussen voltijd en deeltijd, bekostigd en onbekostigd onderwijs vervagen. Propedeuserendement en diplomarendement worden oude begrippen.
Dit interview maakt deel uit van een serie gesprekken met onderwijsinstellingen en het werkveld over een Leven Lang Ontwikkelen. Hierbij kijken we zowel naar ontwikkelingen voor de komende vijf tot tien jaar als naar de successen en uitdagingen van vandaag.
Hoe pakt De Haagse Hogeschool Leven Lang Ontwikkelen aan?
“Ons programma Leven Lang Ontwikkelen komt voort uit de pilot flexibilisering. Deze pilot heeft laten zien hoe we verdere verbinding kunnen maken met het beroepenveld door meer vanuit de vraag onderwijs te ontwikkelen. Later waren er een aantal andere ontwikkelingen vanuit de Human Capital Agenda van de Economic Board van waaruit ons bestuur besloot op LLO in te zetten.
In het programma doen we dit vanuit een groeistrategie. We zijn begonnen met het flexibiliseren van onze huidige deeltijd opleidingen. Hiermee ontwikkelen we steeds meer onderwijsmodules die we kunnen gebruiken voor de specifieke vraag voor samenwerking met de buitenwereld, voor een Leven Lang Ontwikkelen. Gelijktijdig richten we ook onze eigen organisatie steeds meer in op LLO. We vliegen het onderwerp bewust meer aan als een ontwikkelopdracht dan als een ontwerp. Dit doen we omdat het aanbieden en ontwikkelen van onderwijs voor werkenden echt van een andere orde is dan onze kernactiviteit. Dat vraagt ook om andere inrichting van je organisatie en processen. Er is tijd, ruimte en bewuste focus nodig om die verandering intrinsiek in onze organisatie in te bedden.”
Wat maakt dat Leven Lang Ontwikkelen echt van een andere orde is dan jullie kernactiviteit?
“Onze organisatie is nu nog ingericht op het bedienen van de grootste doelgroep, en dat is toch het voltijdonderwijs. We hebben natuurlijk wel een aantal deeltijdprogramma’s, maar daar zagen we tot een aantal jaar terug dat de studentenaantallen terugliepen. Met het programma Leven Lang Ontwikkelen willen we dat nu wat meer in evenwicht brengen. Voordat een werkende zich inschrijft voor een opleiding zijn een aantal zaken heel belangrijk, zoals het erkennen van werkervaring of het inzichtelijk krijgen van eventuele vrijstellingen. Voor een voltijdstudent is dit nu nog minder of zelfs niet aan de orde, dus dit hebben we nog niet ingeregeld. Terwijl dit voor een werkende ontzettend belangrijk kan zijn.”
Leven Lang Ontwikkelen bedient dus een andere doelgroep dan de voltijd student. Hoe zou je die doelgroep definiëren?
“Wij hebben die in eerste instantie als professionals gedefinieerd en we kwamen erachter dat dit tot nieuwe doelgroepen heeft geleid. We gaan voor alle werkenden, en liefst in nauwe verbinding met het beroepenveld. Door LLO zijn we ons misschien wel veel meer bewust geworden dat er meer doelgroepen zijn dan alleen die student, de voltijder, of de sporadische deeltijder. We zien dat onze eigen populatie verandert.”
Waar we bij het voltijdonderwijs nog veel vanuit aanbod denken, denken we bij flexibel LLO onderwijs veel meer vanuit de vraag van werkenden.
Je noemde net al het belang van de samenwerking met het beroepenveld, hoe geven jullie dat vorm?
“Het is heel mooi om te zien dat we varen op onze relaties vanuit het voltijdonderwijs. Elke faculteit of opleiding heeft partners met wie ze samenwerken. Als we verder doorwerken naar een strategie voor Leven Lang Ontwikkelen zullen we ook meer moeten zoeken naar partners bij wie we echt hofleverancier worden voor flexibel onderwijs. Hoe onderzoek je met elkaar wat de scholingsbehoeften zijn binnen die instelling of organisatie? Als partner wil je daar heel laagdrempelig een aanbod doen op een vraag van buitenaf. Waar we bij het voltijdonderwijs nog veel vanuit aanbod denken, denken we bij flexibel LLO onderwijs veel meer vanuit die vraag van werkenden.”
Kun je een voorbeeld geven van een samenwerking waar je trots op bent?
“Wij zagen dat er een enorm tekort was van verpleegkundigen en dat bijvoorbeeld diëtisten boventallig werden. Vervolgens hebben we een aantal diëtisten omgeschoold tot verpleegkundige. Dankzij een flexibel programma, het erkennen van werkervaring en vrijstellingen konden sommige van hen dat in twee jaar tijd doen.
We zagen ook dat zorginstellingen bijna niet meer wisten wat ze moesten doen om hun tekorten aan te vullen en dat zij trajecten startten met private aanbieders. Samen met zorginstellingen en private aanbieders kijken we hoe we gezamenlijk het tekort in de zorg kunnen oplossen.
Wij zijn als hogeschool voorzichtig in het doen van toezeggingen over snelle trajecten. Bij ons staat het leren en datgeen wat iemand nodig heeft om uiteindelijk tot een hbo-niveau te komen centraal. Wij weten uit ervaring dat sommige dingen niet binnen een jaar te leren zijn. De drijfveer van een werkgever kan daarmee verschillen van de onze. Ik denk dat het heel belangrijk is om elkaar daar steeds beter op te vinden. Juist doordat wij flexibel onderwijs hebben ontwikkeld, zijn we ook partner geworden. Dat konden we zes jaar geleden niet aanbieden. Toentertijd zaten we een beetje vast in wet- en regelgeving en hadden we weinig experimenteerruimte. Dat is de laatste jaren echt veranderd.”
Hoe zie je Leven Lang Ontwikkelen op een hogeschool zich verhouden tot het aanbod van private partijen?
“Wij verhouden ons daartoe. Wij hadden ook iets te leren van de snelheid en wendbaarheid van private partijen. Ik zie dat wij als hogeschool een unieke positie hebben doordat wij lectoren en hun onderzoek in huis hebben. Het onderzoekend vermogen zit ook stevig in onze flexibele programma’s en dat vind ik een meerwaarde van ons onderwijs. We kunnen van elkaar leren en gaan ieder uit van onze eigen kwaliteiten.”
Hoe zie je diploma-gericht onderwijs zich in de toekomst verhouden tot verkorte onderwijsvormen?
“Gevoed door arbeidsmarkttekorten stappen we steeds meer af van de gedachte dat je een bepaalde functie alleen kan bekleden als je een bepaald diploma hebt behaald. Dat betekent dat niet alleen mensen met een diploma in dienst kan nemen, maar ook op basis van bepaalde competenties. Voor die competenties kunnen werkenden onderwijsmodules volgen. Ik denk ook dat dat een goede ontwikkeling is, want voor sommige professionals is de stap naar het volgen van een volledige bachelor te groot. En hoe mooi is het als je die leerweg onafhankelijk kunt ontwikkelen en dat wij daar mogelijkheden toe bieden. Op die manier kunnen professionals dat eventueel op een later tijdstip verzilveren of gebruiken om toch alsnog de bachelor te halen.
Verkorte onderwijsvormen zetten ons natuurlijk ook voor de nodige uitdagingen in de infrastructuur. Hoe registreer je de modules in de onderwijsapplicatie OSIRIS, hoe doe je de verrekening, de bekostiging. Daar komen we in de knel met onze systemen die daar nog niet voor ingericht zijn. We spreken bij LLO programma’s niet meer van propedeuse rendement of uitval. Als hogere onderwijsinstelling kun je ook succesvol zijn wanneer je een goede verbinding hebt met het beroepenveld en veel werkenden bepaalde leeruitkomsten of modules bij jou kunnen volgen.”
Het vinden van een goed evenwicht tussen vraaggericht werken en het leveren van goede kwaliteit vind ik één van de grootste uitdagingen.
Je noemde net al een aantal uitdagingen, wat zijn de grootste uitdagingen die jullie bij De Haagse Hogeschool tegenkomen bij het realiseren van LLO onderwijs?
“We hebben in eerste instantie een enorme inhaalslag moeten doen op ons bestaande deeltijdonderwijs. Dat hebben we herzien en opnieuw ingericht, dat was echt een onderwijsinnovatie. Wanneer de opleiding is georganiseerd in de flexibele vorm, is het nog niet klaar. Juist bij LLO moeten we denken vanuit de werkende. Hoe kan deze professional zo goed mogelijk door allerlei programma’s lopen? In ons concept is goed nagedacht hoe studenten makkelijk kunnen stapelen en switchen als het gaat om de grootte van leeruitkomsten en -modules. Maar het kan zijn dat we bij twee verschillende opleidingen hetzelfde aanbieden in een andere didactische vorm. Dat soort zaken hebben we met elkaar nog minder scherp, terwijl dat het leren van de professional kan helpen. Het vinden van een goed evenwicht tussen vraaggericht werken en het leveren van goede kwaliteit vind ik één van de grootste uitdagingen.
Ook het afstappen van klassieke ideeën vind ik een uitdaging. Het besef dat er verschillende wegen kunnen zijn voor verschillende doelgroepen en dat op de juiste manier hanteren binnen de organisatie zie ik als een uitdaging voor de hogeschool.
Daarnaast hebben wij als hogeschool intern gerichte onderwijssystemen. Wanneer je met elkaar een tripartiete overeenkomst aangaat met een beroepenveld die de studie betaalt, kan het zijn dat verschillende belangen bij elkaar komen. Daar waar wij ruimte geven voor leren kan het zijn dat de werkgever het belangrijk vindt dat het leren in twee jaar wordt afgerond. Hoe stellen wij de werkgever in staat om de studievoortgang te volgen? Dat zijn nieuwe vragen die op ons afkomen. Je zou kunnen zeggen dat dat de verantwoordelijkheid is van de werkende, maar ik zou wel willen onderzoeken hoe we dat met elkaar vormgeven.
Het idee van het adviesrapport van Alexander Rinnooy Kan was dat alles wat nu in het deeltijdonderwijs gebeurt, straks ook gemeengoed wordt in het voltijdonderwijs. Als er straks enorme arbeidsmarktkrapte komt, kan het zomaar zijn dat niet iedereen voltijd kan studeren. In bepaalde sectoren in het werkveld zullen organisaties blij zijn dat hun personeel tegelijkertijd kan werken en studeren. De vraag is wat is van de toekomst: het voltijdonderwijs of het flexibel onderwijs? Ik denk het flexibel onderwijs. Daarmee zeg ik niet dat dat altijd deeltijd is, maar wel flexibel.”
Het onderwijs van de toekomst is flexibel. Daarmee zeg ik niet dat dat altijd deeltijd is, maar wel flexibel.
Hoe ziet Leven Lang Ontwikkelen er over tien jaar uit bij De Haagse Hogeschool?
“Over tien jaar is een Leven Lang Ontwikkelen hetgeen wat ons drijft als een doorlopende leerlijn die eigenlijk al begint vanaf het moment dat een kind naar school gaat. We hebben geëxperimenteerd met de pilot flexibilisering en de pilot flexstuderen, maar dat wordt steeds meer een gemeengoed. Een hogeschool heet misschien niet meer hogeschool, maar is een instituut voor Leven Lang Ontwikkelen. Ook denk ik dat grenzen vervagen: grenzen als voltijd, bekostigd en propedeuserendement worden oude begrippen. Samen met het beroepenveld spreken we met elkaar dezelfde taal op het concept van Leven Lang Ontwikkelen, dat zou ik wel echt ontzettend gaaf vinden. Daarin is de hogeschool een kenniscentrum voor het beroepenveld. LLO is nu nog een hype begrip dat overal in documenten naar voren komt en straks is er vast weer een ander begrip. Maar over tien jaar is LLO gewoon, dan heeft het geen begrip meer nodig.”
In deze interviewreeks gaan we in gesprek met het werkveld en onderwijsinstellingen over het thema Leven Lang Ontwikkelen. Wil je van gedachten wisselen over dit onderwerp of neem je graag deel aan deze interviewreeks, neem dan contact op met Marjet de Vries of Stef Smits.
Meer weten?
Wil je verder praten naar aanleiding van dit interview? Neem dan contact op met Koen Janmaat.